Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers

 

Artikel 52 Duur van de uitkering
1
De uitkering wordt toegekend voor een duur gelijk aan de tijd waarin de belanghebbende kamerlid is geweest, maar ten minste voor de duur van twee jaren en ten hoogste voor de duur van zes jaren. Indien de belanghebbende met een of meer onderbrekingen kamerlid is geweest, wordt in aanmerking genomen de tijd gedurende welke hij kamerlid is geweest in een tijdvak, laatstelijk voor zijn aftreden, waarin zijn kamerlidmaatschap voor ten hoogste een zesde deel van dat tijdvak is onderbroken. Indien de belanghebbende gedurende een onderbreking van zijn kamerlidmaatschap minister is geweest, wordt de tijd waarin hij minister was niet meegeteld voor de berekening van de duur van onderbreking van het kamerlidmaatschap.
2
In afwijking van het eerste lid wordt de uitkering toegekend voor de duur van zes maanden, indien de belanghebbende korter dan drie maanden kamerlid is geweest.
3
Indien de belanghebbende ten tijde van zijn aftreden de leeftijd van 50 jaar heeft bereikt en hij in het tijdvak van twaalf jaren dat direct aan zijn aftreden voorafgaat ten minste tien jaren kamerlid is geweest, wordt de uitkering voortgezet tot het tijdstip waarop hij de leeftijd van 65 jaar bereikt. Indien de belanghebbende gedurende een onderbreking van zijn kamerlidmaatschap in een tijdvak als evenbedoeld minister is geweest, wordt dat tijdvak verlengd met de duur van de tijd waarin hij minister was.
4
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder kamerlid mede begrepen lid van het Europees Parlement, voorzover dat lidmaatschap niet gelijktijdig werd vervuld met het kamerlidmaatschap. Voor de vaststelling van de tijd gedurende welke de belanghebbende kamerlid is geweest, telt niet mee de tijd gedurende welke de schadeloosstelling als kamerlid niet werd genoten.
5
In geval van tussentijds vervallen van de uitkering krachtens artikel 56, tweede lid, onder b, wordt de volgende uitkering toegekend ten minste tot het tijdstip waarop eerstgenoemde uitkering, indien zij niet was vervallen, zou zijn geƫindigd.
6
In bijzondere gevallen kunnen Wij, de Raad van State gehoord, bepalen, dat de uitkering wordt voortgezet voor een, met inachtneming van artikel 56 vast te stellen termijn, die op dezelfde wijze kan worden verlengd.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •